Artikelen Archief Iepziekte of niet? Extreme bloei en wortelcontact Wat is een Mastjaar Extreme bloei Ook dit jaar weer hebben we te maken met iepziekte. Mooie en gezonde iepen vallen ten prooi aan deze agressieve schimmelziekte. Toch is het probleem door alert toezicht goed te beheersen. Problematisch wordt het als iepen door andere oorzaken iepziekte-achtige verschijnselen gaan vertonen. We krijgen veel vragen over iepen die dit jaar zeer slecht in blad zijn gekomen. Het beeld wordt regelmatig verward met de verschijnselen zoals die door de gevreesde iepziekte worden veroorzaakt. Wat is het verschil? Opvallend veel iepen staan er dit jaar slecht bij; er is erg weinig blad tot ontwikkeling gekomen en wat er is, is klein en lichtgroen van kleur in plaats van donkergroen. Bovendien is de groei van de nieuwe scheuten gering. Op het eerste gezicht komt dit beeld inderdaad overeen met dat van de iepziekte. Maar er is in de kronen geen sprake van (lokale) verdroging of van sterfte van takken. Opvallend was wel dat in veel kronen concentraties van zaadjes zichtbaar waren. Ook de straat en omringende plantsoenen waren tot voor kort bezaaid met deze bruine schijfjes. Dit heeft te maken met de oorzaak van het matige uiterlijk van veel iepen; ze hebben extreem zwaar gebloeid! Elk voorjaar, nog voor het uitlopen van het blad, vormen iepen hun onopvallende bloesems. In de meeste jaren verloopt de bloei normaal maar regelmatig treden jaren op waarin bepaalde iepencultivars (vaak uit de hybride x hollandica-groep) extreem zwaar bloeien. Dit fenomeen wordt een mastjaar * genoemd. Dit jaar is er sprake van zo´n mastjaar. Hoe zorgwekkend het verschijnsel er ook uitziet, het is een natuurlijk proces dat regelmatig optreedt. Er is dan ook slechts zelden sprake van sterfte na een dergelijke bloei. Meestal komen de bomen na het laten vallen van het zaad alsnog in blad. Hoe snel dit gebeurt en in hoeverre nog een dichte kroon ontstaat, is afhankelijk van de conditie van de bomen. Bij bomen in een redelijke tot goede conditie zal later in de zomer een redelijk normaal ontwikkelde kroon aanwezig zijn. Bij de voorheen al matiger bomen zal dit langer duren en een deel van deze bomen zal het gehele seizoen een ijle kroon vertonen met klein en geelgroen blad. Niet toevallig treedt dit met name op waar de bomen om andere redenen al problemen hadden. Het gaat dan vooral om bomen op een marginale groeiplaats in de verharding. Het beeld van een kroon na zware bloei vertoont dus gelijkenissen met iepziekte. Maar er is een duidelijk verschil: bij iepziekte zijn er vrijwel altijd takken in de kroon te zien waaraan verdroogde blaadjes hangen; de zogenaamde vaantjes. Soms is dit beeld zelfs over de hele kroon te zien. Bij iepen die extreem zwaar hebben gebloeid ontbreken deze verschijnselen van verdroging. Ook zijn bij dergelijke iepen verspreid over de kroon normaal ontwikkelde bladeren zichtbaar. Deze zijn vaak later in het seizoen tot ontwikkeling gekomen. Voor zekerheid bij de beoordeling van uw iepen kunt u Groenadvies Amsterdam inschakelen. Wortelcontact bij iepen Ongetwijfeld zal de iepziekte dit jaar weer een groot aantal iepen het leven kosten. Eén van die feiten waarmee een beheerder maar moeten leren leven, lijkt het wel. Toch is een groot percentage van deze uitval onnodig. Het betreft de bomen die besmet raken via wortelcontact. Iedereen kent wel het beeld van een lange rij iepen waar jaar na jaar enkele bomen uitvallen en die zo geleidelijk opgerold wordt. Uit de praktijk blijkt dat veel beheerders het probleem niet onderkennen en daardoor ook niet goed weten hoe ze ermee moeten omgaan. Het gevolg is dat de zieke iepen elk jaar wel gerooid worden maar dat er verder niets gebeurt om de verspreiding binnen de rij te stoppen. Om dit laatste te bereiken, is het noodzakelijk om enig inzicht te krijgen in het ontstaan van wortelcontact. Iepziekte op willekeurig welke locatie, begint met rijpingsvraat aan iepentwijgen door één van de iepenspintkevers (Scolytus). De op de kevers aanwezige schimmelsporen komen in contact met de door de vraat openliggende houtvaten en de boom raakt besmet. De ziekte ontwikkelt en verspreidt zich daarna in de sapstroom van de boom. De boom verdroogt, het blad wordt geel, dan bruin en valt grotendeels af. Alles wat resteert zijn de vaantjes aan het einde van de scheuten. Betreft het een solitaire boom en wordt deze tijdig gerooid (en onschadelijk gemaakt!), dan stopt daar de verdere verspreiding van de ziekte. Maakt de iep echter deel uit van een grotere beplanting, dan kan de boom de ziekte doorgeven aan zijn buren. Dit vindt plaats door middel van de sapstroom. Deze kan via met elkaar vergroeid geraakte wortelstelsels van iep naar iep over gaan: het wortelcontact. Het aaneen groeien van wortelstelsels is alleen mogelijk tussen bomen uit hetzelfde geslacht. Dus wel van iep naar iep maar niet van iep naar populier. Ook binnen de iepen bestaat een aantal uitzonderingen. Zo vergroeit de steeliep niet met de andere in Nederland voorkomende iepen. Ook maakt het niet uit of de boom op eigen wortel staat of geënt is. Daarnaast kan het vergroeien van wortelstelsels alleen optreden indien de bomen niet te ver uiteen staan en/of er zich geen barrières zoals wegen, water en dergelijke tussen de bomen bevinden. Om de verspreiding binnen de rij tegen te gaan, moet het wortelcontact worden verbroken. Voor dit doorbreken zijn in Amsterdam meerdere methoden toegepast. Er is geëxperimenteerd met het graven van geulen tussen bomen om de beworteling te doorbreken, met het injecteren van een worteldodend middel in een strook tussen de bomen en met het weghalen van extra bomen. Dit laatste in combinatie met het afsmeren van de stobben. Het graven van sleuven aan weerszijden van een besmette iep bleek niet te werken. Er werden namelijk vrijwel altijd wortels gemist. Daarnaast is het met de enorme toename van de ondergrondse infrastructuur ook vrijwel onmogelijk geworden. In delen van het buitengebied kan deze methode echter worden overwogen. Het is daarbij van groot belang dat de volledige beworteling wordt doorbroken. Er zal dus tot in het grondwater en over de gehele breedte van de groeiplaats moeten worden gegraven. Het injecteren van metam-natrium in een strook tussen de bomen werkte uitstekend. De beworteling in en naast de strook stierf snel af en de verspreiding van de ziekte werd gestopt. Het gebruikte middel was echter zeer belastend voor het milieu en mag niet meer voor dit doel worden ingezet. De daarna ontwikkelde, en door ons aanbevolen, methode is het rooien van enkele extra bomen in combinatie met het afsmeren van de stobben. Deze methode houdt in dat aan weerszijden van een aangetaste boom twee extra bomen verwijderd worden. Het weghalen van deze extra, immers gezond ogende, bomen stuit soms op weerstand. Dit is begrijpelijk maar toch is deze werkwijze noodzakelijk. Het duurt namelijk enige tijd voor een aantasting ook in de kroon zichtbaar wordt. Daarnaast duurt het na signalering vaak enige dagen voor de aangetaste boom wordt gerooid. Tussen de besmetting, het vaststellen en het rooien kunnen dus enkele weken zitten; voldoende tijd om via wortelcontact de buurbomen te besmetten. We beschouwen de gezond ogende buurbomen dan ook als aangetast, óók als dit niet in de kroon zichtbaar is. In de praktijk blijken bomen bij het aansnijden van de stam vaak al aangetast te zijn. Voor het creëren van een barrière is het noodzakelijk om uit te gaan van een gezonde boom waarin zich nog géén schimmel bevindt. Er moet namelijk voorkomen worden dat de schimmel voor het herbicide uit kan gaan om meer bomen te besmetten. De werkwijze Er wordt gestart met de twee buitenste exemplaren (1, zie afbeelding) waarna de bomen aan weerszijden van de zieke iep volgen(2). Als laatste wordt de zieke iep gerooid (3). Direct na het rooien moeten de stobben worden afgesmeerd met een worteldodend middel zoals Round Up of Garlon 4E. De bast mag daarna niet worden afgestoken! Deze zorgt immers voor de verspreiding van het middel. Na één tot twee weken is de beworteling afgestorven en kan de stobbe worden weggefreesd. Indien dit achterwege blijft, is het van groot belang om de stobbe laag af te zagen. Hiervoor wordt een maat van maximaal 3 cm boven maaiveld aanbevolen. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat er iepenspintkevers in de stobbe tot ontwikkeling komen. Bij toepassing van deze methode kan het gebeuren dat de bomen aan weerszijden van de barrière vergroeiingen aan het blad vertonen, het zogenaamde bloemkoolblad. Deze zijn het gevolg van het verder verspreiden van het voor het afsmeren gebruikte herbicide. Dit is natuurlijk ongewenst, maar vormt wel het bewijs dat zonder ingrijpen deze bomen zeker verloren gegaan zouden zijn. Het middel kan namelijk, net als de schimmel zou doen, alleen via wortelcontact verspreid zijn! Dergelijke schade is over het algemeen beperkt en alleen zichtbaar in het eerste seizoen na de inzet van het herbicide. In delen van Amsterdam wordt deze methode nu meer dan 10 jaar toegepast en met uitstekende resultaten. De iepziekte is op deze locaties een halt toegeroepen en de in veel gevallende beeldbepalende iepenbeplanting blijft de stad sieren. En dat is in ons aller belang! In veel gemeenten is het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen sterk aan banden gelegd. Toch is het gebruik van worteldodende middelen voor de bestrijding via wortelcontact onmisbaar. Alleen een snelle afsterving van het wortelstelsel voorkomt het in de beworteling voortleven en verder doorgeven van de iepziekteschimmel. Bijkomend voordeel is dat er geen sprake meer is van iepenopslag. Wat is een Mastjaar De productie van een grote hoeveelheid vruchten kost een boom veel energie. Hij moet hiervoor voldoende reservevoedsel opslaan. Dit wordt in de zomer in de bladeren gevormd en vervolgens opgeslagen in de takken, de stam en de wortels. Het is duidelijk dat de snelheid waarmee voldoende hoeveelheid reservevoedsel kan worden gevormd sterk afhangt van het weer in het groeiseizoen. Groeibevorderende factoren zijn veel zon en warmte, maar tevens voldoende regen. Treedt er na een aantal jaren plotseling zo’n gunstig groeiseizoen op, dan kan de hoeveelheid voedsel die nodig is voor een uitbundige bloei en vruchtzetting in het volgende jaar, ineens zijn bereikt. Dat jaar is dan een mastjaar. De bloemknoppen, die de uitbundige bloei zullen leveren, legt de boom namelijk in de lente en de voorzomer van het voorafgaande jaar aan. Wil die uitbundige bloei in het mastjaar ook werkelijk tot een grote productie van vruchten leiden, dan moet het weer in de lente van dat bloei-jaar eveneens meewerken. Zowel de windbestuivers (bijvoorbeeld iepen, eiken en beuken) als bomen die door insecten worden bestoven (esdoorns, paardekastanjes) zijn voor de vruchtzetting daarvan afhankelijk. De grond waar bomen op groeien speelt ook een rol in de tijdspanne tussen twee mastjaren. Een boom op vruchtbare klei- of zavelgrond zal eerder voldoende reservevoedsel hebben opgeslagen dan een boom op voedselarme grond. De omstandigheden (warmere zomers met toch veel neerslag) voor het optreden van een mastjaar zijn tegenwoordig zo gunstig dat ze vaker optreden. |
Contactgegevens |
| ||
Groenadvies Amsterdam B.V.Jonge Voolweg 11 Postbus 36233 Tel: 06-50523935
| Hoe vindt u ons?Klik hier voor onze routeplanner.
| Heeft u vragen?Vul het onderstaande formulier in en wij nemen contact met u op. |